Songs of Travel|Liederen van onderweg
In de zomer van 2024 vertaalde Simon de Boer de liederencyclus Songs of Travel. Al eens eerder vertaalde (en bewerkte) hij een stuk van John Cage voor het project Dood/Wij Leven! Simon de Boer is, naar eigen zeggen, een closeted bariton. Songs of Travel leerde hij kennen tijdens zanglessen, die hij al jaren volgt. Wie weet komt hij op een dag uit de bariton-kast en geeft hij een concert met Liederen van Onderweg op het programma?
Onder de foto de negen vertaalde gedichten en het pdf met de tekst op de noten en een inleiding. De originele gedichten in het Engels vind je o.a. hier.
De Vagebond
‘k Wil het leven rauw en puur,
Liever nooit meer baden,
‘k Wil de rust van de natuur,
Dwalen over paden.
Maanlicht op m’n bladerenbed
Brood doop ik in de rivier –
Zo leef ik, zonder internet
Zo heb ik weer plezier.
Laat de zondvloed doen wat moet,
Laat wat komt mijn deel zijn;
Draai nog maar een rondje aard’,
‘t Zal toch niet je tijd zijn?
‘k Zoek geen luxe, hoop noch pret,
Of wat steun voor even;
‘k Zoek naar lucht, naar een reset,
‘k Zoek de weg naar ’t leven.
Zeg mij herfstnacht waar ik ga
Als ik weer eens treuzel,
Kraaien krijsen spottend ‘Tja’,
Als ik om een blaar neuzel.
IJzig koud, rijp op het veld –
Warm het open vuurtje –
Nee, geen najaar dat mij velt,
En de winter ook niet!
Laat de zondvloed doen wat moet,
Laat wat komt mijn deel zijn;
Draai nog maar een rondje aard’ ,
‘t Zal toch niet je tijd zijn?
‘k Zoek geen luxe, hoop noch pret,
Of wat steun voor even;
‘k Zoek naar lucht, naar een reset,
‘k Zoek de weg naar ’t leven.
Kom schoonheid ontwaak
Kom schoonheid ontwaak op de rand van een schone droom,
Schoonheid ontwaak uit wat rest!
Want als je ontwaakt,
Van schoonheid blaakt,
Bij de start van de dag verfrist je rentree maakt
Gloeien sterren fel boven West!
Kom schoonheid ontwaak als de dag zich in schaamte verhult,
Ontwaak als ze rood toegeeft!
In scharlakenpracht
Die de nacht verwacht,
Toe ontwaak in een vriend die naar zoenen smacht
En teder ontvangt en weer teruggeeft!
Het kampement wachtvuur
Ik maak voor jou een ketting met tooi die je toelacht
Van ochtenddauw druppels en sterrenlicht ’s nachts.
Ik bouw ’n takkenpaleis, groot genoeg voor twee
Met dag-groene daken en blauw zeil van zee.
Ik maak mijn kitchenette en jij houdt alles schoon,
Want schoon bruist het beekje, want schoon is jouw loon.
En jij weekt al het linnen en houdt je lichaam bleek,
In de ochtend als ‘t regent en ’s nachts in de breek.
En is er verder niemand, zing ik voor jou een lied,
Met fijne akkoorden en fraai colloriet!
Maar wat ik instudeerde, maakt jou plots overstuur.
Van de weg zonder einde en het kampement wachtvuur.
Tieners en liefde
Voor een tienerhart is het zijn een achtbaanrit.
Almaar sneller én weer door; met aan elke hand,
Diep in het overwoekerd prieel zit,
In orchideeën-eer, en ver van ’t doorreisde land.
Lok hem met zinderend vuur, in dag’s laatste wit.
Duister als een nacht zonder sterrenlicht,
Grijpt het genot hem. Hij, moreel superieur
Vlucht; en zwaait maar loopt door met z’n reine plicht,
Roept, quasi leuk, iets raars naar haar bij de schuttingdeur,
Zingt maar potsierlijk vals en raakt dan uit zicht.
In een droom
Ik droomde van jou, dat was onverwacht
En als weleer:
Die glad-vergeten kuiltjes als je lacht
Doen me niets meer.
Nooit meer die ochtendgloed, waarin je ligt,
Geliefd, gewijd.
Bleek bijt het naakte licht in je gezicht
En toont de tijd.
Hij kwam, en ging. Wellicht liet jij een traan
Maar dat was ooit.
Och mij! Hij die jou glimlachend laat gaan
Vergeet je nooit.
De stralende hemelboog rees
De stralende hemelboog
Rees en ik zag in een baan
Kwijtgeraakte vrienden gaan
Dovend van hun aards bestaan.
Ik zag ze, verder dan ver,
Stom en lichtend en dood
En die ‘ster-vrienden’ van de nacht
Werden mij liever dan brood.
Nacht achter nacht, ik bleef treurig,
De maan scheen ook niet echt ver.
Tot hé! Ik zocht in het stof
En ik vond hoog bezoek: een ster!
Beter ging ik dwalen?
‘t Huis was geen thuis voor mij, beter ging ik dwalen?
Honger mijn reisgids, ik heb geen vaste stek.
Guur giert de winterwind door de dode heide;
Buitje wordt wolkbreuk en m’n dek ligt in de drek.
Rijk was de dis die gastvrijheid serveerde,
Het warm welkomstwoord kreeg menigeen uit z’n jas –
Beelden van toen, met z’n allen rond het haardvuur.
Vrienden van ooit, allen werden stof of as.
Toen was ’t huis thuis voor mij, vol zachte gezichten,
Toen was ’t huis thuis voor mij, zalig voor het kind.
Haard en het vensterlicht stralen op het veenland;
Lied, zuiver lied, bouwt mijn thuis op in de wind.
De dag breekt aan langs de zoom van het veenland,
Leeg staat het huis, en de schoorsteenpijp is koud.
Leeg zal het staan nu de vrienden zijn verdwenen.
De goeden, de waren, ’t huis was rond hen gebouwd.
Voorjaar komt, komt terug, en roept om het sneeuwhoen,
Voorjaar brengt regen en zon, brengt bloemen en bijen;
Paars loopt de heide uit, kleurt heuvels en dalen,
Vlug stroomt de beek tussen uitgesleten keien;
Zoals de dag schijnt en ook scheen toen ik kind was –
Zoals de dag schijnt is er leven in ’t huis;
Er tjilpen vogels, je hoort ze door de schoorsteen –
Maar ik moet weer verder, en kom ook nooit meer thuis.
Lang klinken woorden door
Lang klinken woorden door,
Met het juiste talent,
Fraai voor het gehoor
Als de zanger ze brengt.
Nu klinkt het droef en sereen –
Als door vleugels gedragen –
Want onze zanger ging heen.
En de maker werd begraven.
Diep als de zanger rust
Onder dorre bramen,
Zijn stijl van zingen
Brengt zelfs egels samen.
En als het Westen gloeit,
Als de dag traag inbedt,
De minnaar neuriet en draalt
En de meid onthoudt het.
Ik nam mijn pad
Ik nam mijn pad omhoog, nam het naar benee;
Ik ging maar door, zowat iedere dag;
Ik snakte naar alles, en zei de hoop tabee;
En ik had lief en leed, en sloot de deur.